De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) is de beroepsvereniging van universitair opgeleide belastingadviseurs in Nederland. De NOB is opgericht in 1954 en komt op voor de gemeenschappelijke belangen van haar leden en draagt zorg aan een kwalitatief hoogwaardige beroepsuitoefening.
Wat doet de De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)
De NOB behartigt de belangen van de leden en bevordert een hoogwaardige beroepsuitoefening, onder andere door
het opstellen van eisen waaraan een fiscale universitaire opleiding dient te voldoen, wil deze mogelijkheid geven tot het NOB-lidmaatschap,
Voor cliënten is het lidmaatschap van hun adviseur een waarborg voor kwaliteit. Voor leden geeft het toegang tot een hoogwaardige beroepsopleiding, permanente bijscholing en een (kennis-)netwerk op fiscaal terrein met specialisten op post-master niveau en een (kennis-)netwerk op het gebied van andere voor het vak relevante ontwikkelingen (Commissie Beroepszaken).
Wat doet Bureau Bosma binnen De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)?
Bosma is sedert 1992 lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en bestuurslid van de in 2016 opgerichte sectie Lokale en Milieuheffingen van de NOB. De sectie organiseert vaktechnische bijeenkomsten als onderdeel van het Programma Permanente Educatie van de NOB. De sectie heeft verder een adviserende rol in de Commissie Wetsvoorstellen.
Namens de NOB is hij lid van Commissie Klankbord van de Waarderingskamer.
Sjoerd Bosma studeerde fiscaal recht aan de Rijksuniversiteit Leiden, aangevuld met materieel strafrecht en strafprocesrecht aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam.
Blog | WOZ | Gemeentelijke belastingen | Energiebelasting
HR wijst gemeente Gulpen-Wittem terecht inzake forensenbelasting
In onze blog van 19 maart jl. berichtten wij dat de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad zich zeer negatief uitgelaten had over de forensenbelasting van de gemeente Gulpen-Wittem. Aanleiding was de – zoals de AG schreef – ‘zeer steile tariefsverhoging waarbij de gemeente algemene rechtsbeginselen en beginselen van behoorlijk bestuur had geschonden’. Wij besloten de blog met de opmerking dat wij met belangstelling uitkeken naar het oordeel van de Hoge Raad. Dat oordeel is er nu, ook in de door Bureau Bosma gevoerde procedure.
De Hoge Raad heeft in een drietal arresten geoordeeld dat de Verordening forensenbelasting 2020, waarbij de forse tariefstijging is doorgevoerd, buiten toepassing dient te blijven. De reden hiervoor is dat het besluit van de gemeenteraad, waarbij tot de tariefsverhoging is besloten, onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd.
Onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering
Het gerechtshof had in deze procedures geoordeeld dat de gemeenteraad de negatieve gevolgen van de zeer forse tariefverhoging voor de bestaande eigenaren van tweede woningen in de gemeente niet had afgewogen tegen het belang van de gemeente om de verhoging in te voeren. Dit oordeel houdt in, aldus de Hoge Raad, dat die negatieve gevolgen voor eigenaren van tweede woningen niet zijn meegewogen bij de totstandkoming van die tariefsverhoging. Dit betekent, zo overweegt de Hoge Raad, dat sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering van het door de gemeenteraad genomen besluit.
Als gevolg hiervan, zo vervolgt de Hoge Raad, kan niet worden beoordeeld of dat besluit tot tariefsverhoging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dan dient de rechter het besluit buiten toepassing te laten. De op basis van dit besluit opgelegde belastingaanslag dient dan te worden vernietigd. De Hoge Raad vermindert ten slotte de in deze (3) procedures opgelegde aanslagen forensen-belasting 2020 naar aanslagen berekend naar het voor 2019 geldende belastingtarief.
Toelichting
Doordat de rechter oordeelt dat het besluit van de gemeenteraad, waarbij tot tariefsverhoging is besloten, onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd, komt de rechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de tariefsverhoging als zodanig wel is toegelaten.
Weliswaar oordeelt de Hoge Raad in één van de arresten dat de hoogte van het tarief niet aan de rechter ter beoordeling staat maar hieraan voegt hij toe dat dat weer anders is indien een belastingverordening onverbindend is doordat deze (bijvoorbeeld) in strijd komt met een algemeen rechtsbeginsel of met ander ongeschreven recht. Het in de vorige alinea aangehaalde evenredigheidsbeginsel is zo’n algemeen rechtsbeginsel. Aan dit beginsel kon de rechter dus niet toetsen als gevolg van de onzorgvuldige voorbereiding en de gebrekkige motivering van het besluit.
Het is jammer dat de rechter niet aan deze toetsing is toegekomen. De gemeenteraad wilde met de forse tariefsverhoging de plaatselijke woningmarkt reguleren. De gedachte daarbij was dat er in de gemeente te veel tweede woningen zijn als gevolg waarvan de eigen inwoners, en met name de starters op de woningmarkt, geen of onvoldoende kans hebben om een woning te bemachtigen. De tweede woningen leiden immers tot forse prijsstijgingen van woningen: niet-inwoners kopen woningen in de gemeente en nemen deze als tweede woning in gebruik. De tariefsverhoging zou ontmoedigend kunnen (of: moeten) werken bij het onttrekken van woningen aan de plaatselijke woningmarkt. Dit doel van de tariefsverhoging (het reguleren van de woningmarkt) is wezensvreemd aan de heffing van forensenbelasting en dus zou het fijn zijn om van de rechter te horen of een gemeente om deze reden wel zo’n forse tariefstijging bij de forensenbelasting mag doorvoeren.
In ieder geval zijn deze drie belastingplichtigen nu bevrijd van die enorm hoge aanslagen forensenbelasting die de gemeente Gulpen-Wittem over 2020 aan hen had opgelegd.
Het arrest van de Hoge Raad in de door Bureau Bosma begeleide procedure vindt u door op onderstaande link te klikken:
Nogmaals: gemeenten moeten op verzoek van belanghebbende de WOZ-taxatiegegevens verstrekken
Wij hebben op deze plaats al vaker de vraag besproken of gemeenten verplicht zijn om reeds in de bezwaarfase de aan de vastgestelde WOZ-waarde ten grondslag liggende gegevens toe te zenden aan de belanghebbende. Deze vraag komt nog met grote regelmaat aan de orde terwijl het antwoord al zo duidelijk is geformuleerd door de Hoge Raad. Dat antwoord is: ja, mits de belanghebbende om overlegging van deze gegevens heeft verzocht.
In het recente arrest van 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad zijn standpunt nogmaals herhaald. In die zaak betrof het de vraag of de gemeente de zogenoemde KOUDV- en liggingsfactoren moest verstrekken aan de belanghebbende. Die belanghebbende had hierom verzocht in zijn bezwaarschrift en deed hiervoor een beroep op art. 40, lid 2 van de Wet WOZ. Deze bepaling verplicht de gemeente om, op verzoek van de belanghebbende, aan hem of haar alle taxatiegegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde.
Verplichte onderbouwing WOZ-waarde
De Hoge Raad oordeelt dat deze verplichting inhoudt dat aan de belanghebbende op verzoek alle aan de vastgestelde WOZ-waarde ten grondslag gegevens moeten worden overlegd waarom die belanghebbende heeft verzocht. Het is dus van belang dat de belanghebbende een gemotiveerd verzoek doet tot het overleggen van taxatiegegevens waarbij zo expliciet mogelijk wordt aangegeven welke taxatiegegevens de belanghebbende wenst te ontvangen. Meestal zal het bij woningen gaan om de KOUDV-factoren, de liggingsfactoren en de grondstaffels. Bij niet-woningen zoals kantoren, winkels en overige courante bedrijfsobjecten, zal het veelal gaan om de onderbouwing van de toegepaste huurwaarden en kapitalisatiefactor. Deze onderbouwing kan blijken uit verkoop- e/o verhuurtransacties. Bij incourante niet-woningen kan het gaan om onderbouwingen van de grondwaarde waaronder transactiegegevens van gerealiseerde grondverkopen en/of om onderbouwing van
Het verstrekken van gegevens op grond van art. 40, lid 2 van de Wet WOZ staat geheel los van de verplichting die art. 7:4 van de Awb (de Algemene wet bestuursrecht) aan gemeenten oplegt om gegevens te verstrekken in het kader van het inzagerecht dat de belanghebbende heeft voorafgaand aan een hoorzitting.
Geen omzetbelasting in WOZ-waarde bij bedrijfsobjecten in aanbouw
Op 8 mei 2023 schreef ik een blog met als titel: “WOZ-waarde bij objecten in aanbouw, rechter grijpt in.”
Ik schreef dat het gerechtshof te Den Haag had geoordeeld dat met betrekking tot een grote groep van objecten in aanbouw de omzetbelasting géén deel uitmaakt van de vervangingswaarde. Daarmee passeerde het gerechtshof in Den Haag opmerkingen die tijdens de parlementaire behandeling zijn gedaan en op grond waarvan gemeenten de WOZ-waarde nagenoeg altijd inclusief omzetbelasting bepalen. Het gerechtshof in Den Haag oordeelde hiermee geheel tegengesteld aan het gerechtshof in Amsterdam in een overigens vergelijkbare zaak. De Hoge Raad heeft recent het oordeel van het gerechtshof Den Haag bevestigt en het oordeel van het gerechtshof in Amsterdam vernietigt.
Oordeel Hoge Raad: geen omzetbelasting in de WOZ-waarde
Dat de uitspraken van de gerechtshoven in Den Haag en in Amsterdam zouden worden voorgelegd aan onze hoogste rechter – de Hoge Raad – kwam natuurlijk niet onverwacht; het betreft hier een principieel onderdeel van de waardebepaling, te weten: het bepalen van de WOZ-waarde van courante bedrijfsobjecten in aanbouw. Bovendien waren de twee rechterlijke uitspraken geheel tegengesteld en dan is een oordeel van de Hoge Raad wenselijk en nodig.
In beide casus betrof het een hotel in aanbouw. De uitspraak is echter van belang voor veel bedrijfsobjecten in aanbouw.
In de cassatieprocedure over het oordeel van het gerechtshof te Amsterdam oordeelt de Hoge Raad eerst dat onder het begrip vervangingswaarde moet worden verstaan: het uit de stichtingskosten of de aanschaffingsprijs bestaande offer dat nodig is om een object in dezelfde staat aan te schaffen of te vervaardigen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de omzetbelasting, die als onderdeel van de stichtingskosten of de aanschaffingsprijs aan de ondernemer in rekening wordt gebracht, bedrijfseconomisch niet behoort tot die kosten voor zover de ondernemer die belasting in aftrek zou kunnen brengen.
De Hoge Raad oordeelt verder dat in art. 17, lid 4 van de Wet WOZ (waarin het waarderings-voorschrift voor objecten in aanbouw is opgenomen) verwijst naar art. 17, lid 3 van die wet zonder dat daarbij enige aanpassing is gegeven. Dit betekent dat het in dat derde lid bedoelde begrip vervangingswaarde, in voorkomend geval met inbegrip van de correcties in de tweede volzin daarvan, onverkort van toepassing is bij de waardering van gebouwde eigendommen in aanbouw, aldus de Hoge Raad. Met de genoemde correcties doelt de Hoge Raad op de correcties wegens technische en functionele veroudering waarmee de vervangingswaarde wordt gecorrigeerd tot de zogenoemde gecorrigeerde vervangingswaarde.
Tenslotte oordeelt de Hoge Raad nog dat de andersluidende opmerkingen in de parlementaire behandeling van het toenmalige wetsvoorstel in strijd zijn met zowel de bewoordingen van de wet als met de systematiek van de waardebepaling.
Over de uitspraak van het gerechtshof te Den Haag is het oordeel van onze hoogste rechter heel kort: dat oordeel is juist.
Betekenis van deze arresten voor de praktijk
Het vorenstaande is van belang bij de WOZ-waardering van courante niet-woningen waarbij de eigenaar recht heeft op aftrek van voorbelasting: dat is de eigenaar die in het kader van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB) belaste prestaties verricht.
Bij courante niet-woningen betreft het onder meer – maar niet uitsluitend – winkels, kantoren, bedrijfshallen, distributiecentra etc.
Incourante niet-woningen
Overigens: bij het bepalen van de vervangingswaarde van incourante niet-woningen is het bestaande praktijk dat de omzetbelasting geen deel uitmaakt van de vervangingswaarde indien de eigenaar recht heeft op aftrek van voorbelasting.
Vragen?
Bent u recentelijk geconfronteerd met een WOZ-waarde voor een in aanbouw zijnde courante niet-woning en wilt u weten wat uw rechtspositie is? Wilt u bezwaar maken of heeft u anderszins vragen over dit onderwerp?
Neem gerust contact met ons op; wij helpen u graag verder.