Het zat er aan te komen: de regering deelt haar plannen tot herziening van de gemeentelijke belastingen met de Tweede Kamer aan de hand van een tweetal voorstellen:
(1) een brief waarin de bouwstenen zijn opgenomen voor de reeds eerder aangekondigde verruiming van het gemeentelijk belastinggebied;
(2) een wetsvoorstel tot afschaffing van de precariobelasting op nutsleidingen.
Voor beide voorstellen geldt dat het lang geduurd heeft voordat de regering deze voorstellen het licht heeft doen zien; bovendien gaat het nog jaren duren voordat de voorstellen feitelijk geëffectueerd zullen worden. Zo geeft de regering in de ‘bouwstenenbrief’ aan dat de politieke besluitvorming over de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied aan een volgend kabinet zal worden overgelaten. Eerder – in december 2015 – kondigde de regering al aan dat een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied naar verwachting niet eerder dan met ingang van 2019 kracht van wet zal kunnen krijgen.
Bij de afschaffing van de precariobelasting op nutsleidingen is voorzien in een overgangstermijn van 10 jaar (derhalve tot 2027) voor gemeenten die in 2015 reeds leidingen van energie- en waterbedrijven in de heffing betrokken; op de korte termijn wordt slechts het alsnog invoeren van een dergelijke belasting met dit wetsvoorstel voorkomen. Kortom: het tempo ligt laag.
Wat worden wij wijzer van deze voorstellen?
De afschaffing van precariobelasting op nutsleidingen voorkomt dat gemeenten verder gaan op de ingeslagen weg om jaarlijks forse bedragen aan precariobelasting te heffen ter zake van in (voor de openbare dienst bestemde) gemeentegrond gelegen leidingen. Op basis van – onder meer door het CBS – verzamelde cijfers wordt aangenomen dat op dit moment zo’n 90 tot 100 gemeenten gezamenlijk een bedrag van naar schatting € 100 miljoen per jaar aan precariobelasting heft.
Deze belasting wordt door de in de heffing betrokken energie- en waterbedrijven doorberekend op de energie- en waternota van al degenen die energie of water van die betreffende bedrijven afnemen. Daarbij maakt het niet uit of die afnemers daadwerkelijk wonen of gevestigd zijn in de gemeente die de precariobelasting heft; het kan ook zijn dat die afnemers in een aangrenzende gemeente wonen of gevestigd zijn die geen precario heft. Niet voor niets dat de Tweede Kamer al sedert 2010 aandringt op beëindiging van deze gemeentelijke praktijk die gedurende de laatste jaren een heuse ‘bloeiperiode’ kent. Bij dit voorstel tot afschaffing past dan ook maar één woord: eindelijk!
De ‘bouwstenenbrief’ van de regering kondigt een verschuiving aan van € 4 miljard van door het Rijk geheven belastingen op arbeid (IB/LB) naar nieuwe gemeentelijke belastingen. Daartoe krijgen gemeenten de bevoegdheid om een ingezetenenheffing van meerderjarige personen te heffen alsmede om een OZB-gebruikersbelasting van woningen te heffen. In 2006 is de OZB-gebruikersbelasting op woningen afgeschaft; terug van weggeweest derhalve!
De regering geeft in haar brief aan dat de inkomenseffecten van deze verschuiving erg afhankelijk zijn van de nog te maken politieke keuzes met betrekking tot de vraag hoe de belasting op arbeid wordt verlaagd; deze opmerking is als een ‘open deur’! Toch heeft de regering enige rekenkundige vingeroefeningen gedaan: bij een wijziging van de algemene heffingskorting en verlaging van de belastingtarieven zijn de effecten neutraler dan bij wijziging van de arbeidskorting; een wijziging van de arbeidskorting levert volgens de berekeningen echter meer banen op. Uit de nu opgestelde berekeningen van de regering blijkt dat met name gepensioneerden en alleenstaanden de negatieve effecten zullen ervaren; gepensioneerden, alleenstaanden – en vooral gepensioneerde alleenstaanden – zijn derhalve op voorhand niet te benijden.
Belangrijk aspect in de ‘bouwstenenbrief’ is de zorg van de regering voor het afwentelen van lasten op bedrijven en niet-inwoners; het betreft dan de categorie niet-stemmers in de gemeente. Ten einde ongewenste afwenteling te voorkomen stelt de regering een tweetal (ingewikkelde) tariefkoppelingen voor op grond waarvan de OZB-tarieven ter zake van bedrijven en voor eigenaren van woningen in een vaste verhouding worden gesteld tot de tarieven van de ingezetenenheffing en van de OZB-gebruikersbelasting. Het democratisch proces in de gemeenteraad zou op die wijze afwenteling op bedrijven en eigenaren van woningen moeten kunnen voorkomen. Uitgangspunt wordt de tariefverhouding ten tijde van de invoering van de voorgestelde wijzigingen. Hier zit natuurlijk een flinke adder onder het gras want het zou zomaar kunnen gebeuren dat de OZB-tarieven ter zake van bedrijven en voor eigenaren van woningen in de komende jaren nog flink zullen stijgen. In het zicht van de Tweede Kamer-verkiezingen in 2017 en de gemeenteraadsverkiezingen in 2018 is dat zelfs verre van ondenkbaar. Enige alertheid op ontwikkelingen dienaangaande bij de behandeling van gemeentebegrotingen en belastingvoorstellen door gemeenteraden wordt bij deze voor de komende jaren van harte aanbevolen!
De regering stelt tevens voor om enkele kleinere belastingen af te schaffen: genoemd worden de hondenbelasting, de reclamebelasting, de forensenbelasting en de baatbelasting. Zou de hondenbelasting, de in 1851 ingevoerde en daarmee oudste gemeentelijke heffing, nu echt worden afgeschaft? Die afschaffing zal ongetwijfeld veel voor- en tegenstanders kennen, ook in de Tweede Kamer waar een dergelijk voorstel zowel begin 20e eeuw als in 1970 nadrukkelijk aan de orde is geweest. Eigenlijk toch bijzonder dat de regering voorstelt dat gemeenten deze belasting niet meer mogen heffen terwijl de regering anderzijds de gemeentelijke autonomie zo van belang acht. Er zijn op dit moment zo’n 260 gemeenten die hondenbelasting heffen en dat is 2/3e deel van alle gemeenten. Zouden die gemeenten nu niet zelf moeten kunnen bepalen of zij deze belasting willen afschaffen? Dat de regering een stevige vinger aan de pols houdt bij belangrijke heffingen als de OZB en de nieuwe ingezetenenheffing is vanuit haar verantwoordelijkheid voor lastenbeheersing zonder meer gewenst. Maar bij de hondenbelasting met een gemiddeld tarief van nog geen € 60 per hond? Nee toch!
De afschaffing van de forensenbelasting zou een juichstemming kunnen oproepen maar let op: in dat geval wordt te vroeg gejuicht want de regering merkt bij dit voorstel op dat deze groep belastingplichtigen voortaan in de nieuwe ingezetenenheffing kan worden betrokken!
In de ‘bouwstenenbrief’ kondigt de regering tot slot nog een wetsvoorstel aan waarin tegemoet gekomen zal worden aan door de VNG gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de
Wet WOZ en bij de heffing van gemeentelijke belastingen. Het betreft hier 10 knelpunten.
Dit wetsvoorstel zal voor het einde van 2016 worden ingediend.
De zomerperiode wordt doorgaans gekenschetst als ‘komkommertijd’; dat zal in 2016 wellicht niet anders zijn behoudens dan voor degenen die zich om het gemeentelijk belastinggebied bekommeren: zij zullen deze zomer nog wel eens een discussie kunnen en willen voeren over de nu gepresenteerde plannen; of – wellicht gezeten in een luie stoel – de plannen eerst maar eens laten bezinken …………..!
Fijne zomer!
NB: voor een nadere uiteenzetting van de door de regering gepresenteerde plannen leest u op deze website de BLOG-berichten van 28 juni 2016 en 29 juni 2016 of neemt u contact met ons op.