De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2018 geoordeeld dat een aardbeving een omstandigheid is waarmee rekening gehouden moet worden bij de bepaling van de WOZ-waarde, ook al heeft het betreffende object door die aardbeving zelf geen zichtbare schade opgelopen.
De procedure betrof een woning die voor belastingjaar 2013 was gewaardeerd op € 97.000.
De eigenaar/gebruiker van die woning stelde dat de WOZ-waarde berekend diende te worden naar het waardeniveau op 1 januari 2013 in plaats van het waardeniveau op 1 januari 2012; dit in verband met de gevolgen van de zware aardbeving die in augustus 2012 had plaatsgevonden. De eigenaar/gebruiker beriep zich op de omstandigheid als bedoeld in art. 18, lid 3 van de Wet WOZ.
De Hoge Raad stelde de eigenaar/gebruiker in het gelijk. Daarbij overwoog de Hoge Raad dat de betreffende aardbeving een externe omstandigheid is met betrekking tot de woningen in dat gebied. Daarom dient de WOZ-waarde te worden bepaald naar de toestandsdatum 1 januari 2013 in plaats van naar de waardepeildatum 1 januari 2012. Belangrijk hierbij is de overweging van de Hoge Raad dat het hierbij niet noodzakelijk is dat de betreffende woning zichtbare schade heeft opgelopen door de betreffende aardbeving. Derhalve dient de eventuele algemene vermindering van de waarde van woningen in dat gebied, als gevolg van de aardbeving van augustus 2012, in de WOZ-waarden 2013 dient te worden verwerkt.
HR 30 maart 2018, nr. 17/01039, ECLI:NL:HR:2018:457