Hoge Raad: geen verplichting tot horen in bezwaarfase indien bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is
Een belastingplichtige die tegen een belastingaanslag bezwaar heeft aangetekend wordt op zijn verzoek gehoord voordat de heffingsambtenaar (of: de inspecteur) uitspraak doet op dat bezwaar.
De heffingsambtenaar kan echter afzien van het horen indien het ingediende bezwaar (1) kennelijk niet-ontvankelijk is, (2) kennelijk ongegrond is, of (3) indien aan het bezwaar volledig wordt tegemoetgekomen, zo volgt uit art. 7:3 Awb. Aan deze bevoegdheid van de heffingsambtenaar om af te zien van het horen doet niet af dat de belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord.
Niet-ontvankelijk bezwaar
Een bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk indien het bezwaar te laat – dat wil zeggen: buiten de zes-weken-termijn – is ingediend. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin belanghebbende niet kan worden verweten in verzuim te zijn geweest. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien een belanghebbende eerst na afloop van die zes-weken-termijn kennis heeft kunnen nemen van de aanslag. Belanghebbende zal dit in zijn bezwaarschrift dan wel gemotiveerd moeten aangeven. Als uit het bezwaarschrift niet blijkt waarom het bezwaar te laat is ingediend behoeft de heffingsambtenaar de belanghebbende niet te horen alvorens hij uitspraak op bezwaar doet.
Hoge Raad
De Hoge Raad* heeft begin 2021 bevestigd dat in een situatie waarin uit het bezwaarschrift niet blijkt waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend, de heffingsambtenaar de belanghebbende niet behoeft te ‘horen’ over zijn voornemen om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Horen is belangrijk
Het ‘horen’ is een relevant onderdeel van de bezwaarprocedure omdat het de mogelijkheid biedt om, in een gesprek met de heffingsambtenaar, nog eens duidelijk de bezwaren tegen de aanslag uiteen te zetten.
Als u wilt weten wat voor u de mogelijkheden zijn om uw bezwaren tegen een aanslag mondeling toe te lichten, neemt u dan contact met ons op.
Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:84
Hoge Raad: in beroepsprocedure mag rechter besluiten om af te zien van zitting indien beroep kennelijk ongegrond is
In beroepsprocedures kan zich een situatie voordoen die vergelijkbaar is met de hierboven beschreven situatie in een bezwaarprocedure: als het beroep kennelijk ongegrond is, kan de rechter besluiten om het beroep af te handelen zonder mondelinge behandeling van de zaak. In dat geval komt er geen zitting.
De belanghebbende in kwestie stelde dat het niet houden van een mondelinge behandeling strijdig is met art. 47 van het Handvest respectievelijk met art. 6 van het EVRM. Belanghebbende stelde in zijn verdediging te zijn geschaad.
De Hoge Raad** oordeelt echter dat van de door belanghebbende bedoelde strijdigheid geen sprake is: partijen kunnen immers verzet instellen tegen een uitspraak van de rechter in het geval waarin de rechter van het houden van een mondelinge behandeling heeft afgezien omdat het beroep kennelijk ongegrond is.
Indien een partij in zodanig geval verzet instelt dient die partij op zijn verzoek te worden gehoord tijdens een zitting. Ook de wederpartij wordt dan voor de te houden zitting uitgenodigd.
Aldus, zo begrijpen wij het oordeel van de Hoge Raad, wordt belanghebbende niet in zijn verdediging geschaad indien de rechter uitspraak doet zonder mondelinge behandeling indien het beroep kennelijk ongegrond is.
Wat betekent dit voor u?
Bent u zelf partij in een beroepsprocedure, of wilt u in algemene zin weten wat uw mogelijkheden zijn in een fiscale procedure, neemt u dan vrijblijvend contact met ons op.
**HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966
Heeft u vragen?
Als u vragen heeft naar aanleiding van het vorenstaande neemt u dan gerust contact met ons op.