De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat bij de bepaling van de WOZ-waarde van een warmtekrachtcentrale rekening gehouden moet worden met aspecten als ‘energetisch rendement’ en ‘aantal draaiuren’. Indien het energetisch rendement van een warmtekrachtcentrale achterblijft t.o.v. moderne centrales, dan moet hiermee rekening gehouden worden bij de vaststelling van de mate van economische veroudering van die onroerende zaak, aldus de Hoge Raad. In dat geval is er geen aanleiding om het geringe aantal draaiuren buiten beschouwing te laten.
Het geschil betrof een warmtekrachtcentrale waarvan het energetisch rendement, berekend naar de van belang zijnde waardepeildatum, circa 17% lager lag dan van een op dat moment vergelijkbare ‘state-of-the-art’-centrale. Bovendien was het aantal draaiuren in de jaren voorafgaande aan de waardepeildatum zo’n 80% lager dan wat technisch haalbaar was. De belanghebbende stelde dat bij de bepaling van de functionele veroudering van de warmtekrachtcentrale rekening gehouden diende te worden met deze omstandigheden. Daarbij betrof de discussie vooral de waardering van de opstal omdat de warmtekrachtinstallatie zélf, op grond van de werktuigenvrijstelling, reeds geheel buiten de waardering bleef.
Het gerechtshof wees het standpunt van belanghebbende af stellende dat het aantal draaiuren en het energetisch rendement van de centrale geen betrekking hebben op de opstal als zodanig.
De Hoge Raad heeft dit standpunt nu verworpen. Het oordeel van de Hoge Raad houdt in dat de functionaliteit van een installatie mede van belang is voor de waardering van de opstal waarin die installatie is geplaatst.
NB: De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar een ander gerechtshof ten einde dat Hof te laten beoordelen of belanghebbende met betrekking tot de gestelde economische veroudering aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en, zo ja, of de heffingsambtenaar van de betreffende gemeente dan in voldoende mate rekening heeft gehouden met die economische veroudering.